Spiegelen

Als een lichtstraal op een spiegel valt wordt die onder dezelfde hoek teruggekaatst als dat die erop viel.
De hoek waarmee het licht op de spiegel schijnt is de hoek van inval (Li).
De hoek waarmee het licht terugkaatst is de hoek van terugkaatsing (Lt).
Je kan een hulplijn tekenen loodrecht op de spiegel, op het punt waar de lichtstraal de spiegel raakt.
Hierdoor kunnen we meten en berekenen of iemand wel of niet een weerspiegeling kan zien en waar de lichtstraal naar toe wordt gereflecteerd. 

Spiegelbeeld

Als je in een spiegel kijkt, zie je je spiegelbeeld. Blijkbaar worden er lichtstralen van jouw lichaam via de spiegel teruggekaatst naar je ogen, anders zou je jezelf niet kunnen zien. 

Als je in de spiegel kijkt, zie je veel meer dan alleen jezelf. Alles wat jij in de spiegel ziet, heet  je gezichtsveld. Met een kleine spiegel kun je veel meer zien dan het oppervlak van de spiegel.

Jouw spiegelbeeld doet bijna altijd het tegenovergestelde als jij.
Als jij je linkerhand opsteekt, steekt je spiegelbeeld zijn rechterhand op.
Als jij met je linkeroog knippert, knippert je spiegelbeeld met zijn/haar rechteroog.
Als jij een stap naar links zet, zet je spiegelbeeld een stap naar rechts.

Blijkbaar draaien in een spiegel links en rechts om. Boven en onder blijven wel hetzelfde, want als jij op je kop gaat staan, doet je spiegelbeeld dat ook!

Een spiegelbeeld staat even ver achter de spiegel als het voorwerp ervoor. 
De afstand van een voorwerp tot de spiegel noemen we voorwerpsafstand.
De afstand van het spiegelbeeld tot de spiegel heet beeldafstand.
Bij spiegelen is de beeldafstand even groot als de voorwerpsafstand.